Ludwig van Beethoven – 6e symfonie in F-groot, Pastorale
Ludwig van Beethoven (1770-1827)
6e symfonie in F-groot, Pastoral
Tekst: Paul Robroek
De Duitse musicus Ludwig van Beethoven is een van de beroemdste componisten aller tijden.
Zijn muziek wordt gezien als een schakel tussen de Klassieke periode en de Romantiek.
Zijn vroege werken ademen nog de transparantie van Mozart, van de Weens-Klassieke stijl. In latere composities stelde hij steeds meer de menselijke dramatiek centraal. Hij zag zijn muziek als een instrument voor emotionele expressie. Dat leidde tot persoonlijke muziek, krachtige en emotionele composities met stuwende ritmes, grote dynamiekverschillen en heftige accenten. In zijn expressieve muziek speelt de klankkleur van houtblazers een belangrijke rol.
Zijn vernieuwende stijl heeft de muziekontwikkeling in de negentiende eeuw enorm beïnvloed.
Beethoven schreef negen briljante, onderling zeer verschillende, symfonieën.
De 6e symfonie neemt onder hen een aparte plaats in. Hij gaf hem de titel: Pastorale.
Beethoven was een natuurliefhebber, maakte vrijwel dagelijks lange wandelingen in de omgeving van Wenen. Al langer was hij van plan de natuur als onderwerp te kiezen voor een compositie.
In 1808 voltooide hij de symfonie. De titel ‘Pastoral-Sinfonie oder Erinnerung an das Landleben’ stamt van Beethoven zelf. Ook gaf hij de delen beschrijvingen mee.
Beethoven geeft dus alle aanleiding de symfonie als een programmatisch werk te zien. Inderdaad hoor je in het werk toonschilderingen, zoals het naderende onweer, de kabbelende beek en allerlei vogels. Toch wilde Beethoven niet zozeer een portret van de natuur en het platteland maken, maar meer zijn gevoelens uitdrukken die hij tijdens zijn wandelingen voelde. Het gaat om de herinnering aan het leven op het land. Om de mens die in de natuur even kan ontsnappen uit het spanningsveld van het dagelijkse leven.
De symfonie bevat vijf delen; de drie laatste delen gaan zonder pauze in elkaar over.
1. Allegro ma non troppo: Angenehme, heitere Empfindungen, welche bei der Ankunft auf dem Lande im Menchen erwachen.
Beethoven opent met een vier maten lang motief, een soort motto, afgerond met een komma. Dit basismotief wordt vervolgens in het eerste deel verder uitgewerkt. In deze lichte levendige muziek zonder veel dissonanten hoor je Beethovens eigen opgewekte stemming bij het zien van de natuur.
2. Andante molto mosso: Szene am Bach.
Met een wiegende melodie verbeelden de strijkers het kabbelende water van een beekje. Verderop in het deel imiteren fluit, hobo en klarinet een kwartel, een nachtegaal en een koekoek. Beethoven zelf heeft in de partituur de vogelnamen bijgeschreven. Overigens is het ornithologisch gezien uiterst onwaarschijnlijk dat deze drie vogels op hetzelfde uur en dezelfde plaats hun lied zingen. Bovendien laat in het orkest de koekoek een grote terts horen, terwijl de echte koekoek een kleine terts in de keel heeft!
3. Allegro: Lustiges Zusammensein der Landleute.
Een scherzo, een energieke uitbundige boerendans. Veel pret in de houtblazers, het gaat er steeds vrolijker aan toe. Totdat in de verte de weersomslag zich aankondigt.
4. Allegro: Donner, sturm.
De onweersbui in de verte nadert onheilspellend. De wind giert, gerommel van de donder, pauken en het koper in de aanval, heftige bliksemflitsen en donderslagen. Dan trekt het onweer weg, de muziek klaart op. In een verfrissend C-groot zet de hobo een hymnisch motief in. Een magisch moment. De luisteraar ervaart opluchting, want het is licht, zonnig en vriendelijk.
5. Allegretto: Hirtengesang, Wohltätige, mit Dank an die Gottheid verbundene Gefühle nach dem Sturm.
Een gevarieerd rondo, de melodie klinkt als een herderslied. Een hymne, het is de apotheose van deze symfonie, een intens gevoel van dankbaarheid en verademing dat de storm is gaan liggen.
Deze Pastorale symfonie straalt opgewektheid, blijdschap en rust uit. Er is een sfeer van innerlijke stilte. De stemmingsverstoring bij het onweer vergroot het vredige gevoel en het slotdeel klinkt als een gebed van dankbaarheid.