Skip to main content

Bron: The Dvorak Society  for Czech and Slovak Music, Praag

Antonín Dvořák (1841-1904)

Symfonie nr.9 in e-moll op.95,  ‘From the New World’

Tekst: Paul Robroek

Antonín Dvořák (1841-1904)

In 1891 ontving Dvořák een aanbod dat grote gevolgen zou hebben voor zijn leven en zijn werk: een uitnodiging vanuit de Verenigde Staten van Amerika. De presidente van het National Conservatory of Music in New York wilde het prestige van het instituut verhogen door een vooraanstaand persoon binnen Europese muziekkringen de post van directeur aan te bieden.

Het jaar daarop reisde Dvořák de oceaan over naar Amerika waar hij 2,5 jaar verbleef.

Dvořák was altijd al een componist die geloofde in de kracht en inspiratie van volksmuziek. Die overtuiging wilde hij ook uitdragen in zijn nieuwe baan in New York. Hij zag het als zijn taak om karakteristieke elementen uit Afro-Amerikaanse en inheemse Indiaanse volksmuziek als basis te gebruiken bij de stichting van een Amerikaanse compositieschool.

Overweldigend waren de indrukken die hij opdeed in dit nieuwe land. Al snel, in januari 1893, zette hij de eerste schetsen voor een nieuwe symfonie op papier. Op 16 december van dat jaar ging symfonie nr. 9 ‘From the New World’ in première in Carnegie Hall in New York. Het was een doorslaand succes, een succes dat nog steeds voortduurt.

De symfonie is een meesterwerk. De eenheid van vorm en inhoud is sterk. Het werk is krachtig en overrompelend door de opmerkelijke lyriek, de beknopte thematische behandeling, treffende ritmes en puurheid van expressie. Kenmerkend is het veelvuldig terugkomen van thema’s uit voorafgaande delen, wat de symfonie homogeen van expressie maakt.

Puur muzikaal gezien komt de sterkste inspiratiebron voort uit Afro-Amerikaanse liederen.  Via de zanger Harry T. Burleigh had Dvořák kennis gemaakt met negrospirituals en was hij gegrepen door karakteristieke eigenaardigheden van negrospirituals, met name het gebruik van de pentatonische toonladder (toonladder van 5 tonen i.p.v. 7) en ritmes met syncopen (accent op zwak maatdeel).

Zo zei Dvořák in een interview in de New York Herald:  ‘In the Negro melodies of America

I discover all that is needed for a great and noble school of music.’  Dvorak ontkende echter dat hij bestaande spirituals citeert in de symfonie: ‘It is merely the spirit of Negro and Indian melodies which I have tried to reproduce in my new symphony. I have not actually used any of the melodies.’ Toch zien musicologen een sterke gelijkenis in melodie en ritmische structuur tussen het laatste thema van deel 1 en de negrospiritual ‘Swing Low, Sweet Chariot’.

De invloed van indiaanse muziek is minder duidelijk. Toen hij de symfonie schreef had Dvořák de binnenlanden van Amerika nog niet bezocht. Mogelijk is hij met indiaanse muziek in aanraking gekomen via Wild West Shows zoals die van Buffalo Bill.  Het gedicht ‘The Song of Hiawatha’ van de dichter Henry Wadsworth Longfellow is wel een belangrijke inspiratiebron geweest. Het beginthema van het tweede deel, Largo, zou de verklanking zijn van de reis van het opperhoofd Hiawatha en zijn vrouw Minnehaha over de uitgestrekte ongerepte vlaktes; het middenthema zou de stemming weergeven rond de begrafenis van Minnehaha. Het derde deel van de symfonie verbeeldt een bruiloftscène met een opzwepende indiaanse dans.

Ondanks de titel ‘From the New World’’ maken deze invloeden van dit werk nog geen Amerikaanse symfonie. Qua compositietechniek is het werk gestructureerd volgens klassieke Europese schema’s. Dvořák, 51 jaar oud, had als componist al een unieke uitgekristalliseerde stijl en een eigen pallet aan expressieve middelen. Die blijft hij ook in dit werk trouw, hij blijft Dvořák, de Tsjechisch componist, die hooguit de lokale invloeden met ‘Dvořák’-motieven verweeft tot een opmerkelijk uitgebalanceerde expressieve symfonie.

De symfonie bestaat uit 4 delen.

Deel 1. Allegro molto is geschreven in sonatevorm en begint met een langzaam, uitgesponnen, adagio. Deze weemoedige introductie kondigt het eerste thema van het Allegro molto aan, een opgewekt en levendig vraag- en antwoordspel aanvankelijk in de houtblazers. Dit fanfare-achtig thema zal in de rest van de symfonie steeds weer doorklinken. Het tweede thema in een mineur toonsoort doet geheimzinnig ‘indiaans’ aan, maar transformeert en verbreedt gaandeweg tot een soort Tsjechische polka. Het slotthema is ritmisch gelijk aan het eerste thema, maar heeft een veel lyrischer karakter. Ook dit thema zal in latere delen terugkeren. De indrukwekkende coda met veel paukengeroffel vindt zijn climax in de koperblazers die het hoofdthema spelen boven het volledige orkest uit.

Deel 2. Largo.  Dvořák gaf dit deel aanvankelijk de bijtitel ‘Legend.’  Na een harmonische reeks akkoorden in de blaasinstrumenten zet de althobo een brede in al zijn eenvoud sublieme melodie in. In het volgende thema wordt de weemoedige sfeer versterkt die inderdaad een beeld kan oproepen van uitgestrekte verlaten Amerikaanse prairies, een indiaanse klaagzang, een gevoel van heimwee. Het gevoel van ontroostbaarheid culmineert in een soort begrafenismars, een gedragen melodie in de houtblazers boven regelmatige pizzicati in de bassen. Daarna volgt een scherzo-achtige passage waarin voorafgaande thema’s, ook uit het eerste deel, terugkeren.

Deel 3. Molto Vivace. In de woorden van Dvořák roept dit Scherzo associaties op met ‘the feast where the Indians dance’zoals beschreven in Hiawatha. De wervelende muziek, obsessieve gepuncteerde ritmes, een steeds sterker wordend gevoel van urgentie lijken de passage in Longfellow’s gedicht te weerspiegelen die de wilde dans van tovenaar Pau-Puk-Keewis op het bruiloftsfeest van Hiawatha beschrijft. Alleen een idyllisch dansje gespeeld door de houtblazers geeft even een gevoel van ontspanning.

Ook het Trio heeft een lieflijk karakter. Met z’n elegante melodie en delicate trillertjes lijkt de ‘Amerikaanse’ sfeer echter ineens plaats te maken voor een Tsjechisch volksdansje.

Deel 4. Allegro con fuoco.  Het hoofdthema is, zelfs voor Dvořák, bijzonder welluidend. Meteen al zet een indrukwekkende kopersectie het thema in dat de stemming van dit laatste deel sterk zal bepalen. In de doorwerking komen de belangrijkste thema’s uit de voorafgaande delen terug, waarbij Dvořák meesterlijk steeds weer nieuwe compositorische benaderingen vindt.

Na een korte terugkeer van het hoofdthema in het koper besluit de symfonie met een majestueus en stralend coda.

De populariteit van deze symfonie is groot en dat is begrijpelijk. Ze is vakkundig gecomponeerd met pulserende ritmes, levendige kleuren en met vele aantrekkelijke melodieën, die frisheid uitstralen, vermengd met melancholie. De opwindende stimulerende indrukken van ‘the New World’ maar ook de heimwee die Dvořák voelde naar de oude wereld die hij achter zich gelaten had.